Boeterente aflossing eigenwoningschuld bij eigen BV niet aftrekbaar

X was directeur en enig aandeelhouder van stamrecht-BV Y en sloot in 2012 bij die BV een lening af van € 100.000 voor de financiering van zijn woning. In december 2016 loste X op die lening € 25.000 af, waarop BV Y hem een bedrag van € 34.078 aan boeterente in rekening bracht.

Met ingang van 1 januari 2017 verstrekte BV Y een (tweede) lening van € 50.000 aan X voor de financiering van zijn woning. X bracht de boeterente in zijn aangifte IB 2016 in aftrek, maar de inspecteur ging daar niet mee akkoord. X ging in beroep, maar Rechtbank Den Haag stelde hem in het ongelijk.

Volgens de Rechtbank kon X op grond van de leningsovereenkomst het rentepercentage en de rentevasteperiode van de lening uit 2012 aanpassen en deze lening, indien gewenst, boetevrij aflossen.

Dat BV Y voorwaarden kon stellen aan aanpassing van het rentepercentage en de rentevasteperiode deed volgens de Rechtbank niet ter zake aangezien X behalve schuldenaar ook enig aandeelhouder en bestuurder was van BV Y en hij dus zelfstandig inhoud kon geven aan dergelijke voorwaarden.

In zoverre verschilde dit geval dan ook van de situatie waarbij een deel van een eigenwoningschuld bij een derde werd afgelost waarna bij deze derde opnieuw een schuld in verband met een eigen woning werd aangegaan.

De lening die kort na de aflossing in 2017 was aangegaan, was in feite onder dezelfde voorwaarden aangegaan als de lening uit 2012. Weliswaar week het overeengekomen rentepercentage af, maar het was onder beide leningsovereenkomsten voor X mogelijk om dit percentage aan te passen.

Onder dergelijke omstandigheden was volgens de Rechtbank van (gedeeltelijke) aflossing van de eigenwoningschuld geen sprake. De Rechtbank verklaarde het beroep van X ongegrond.

 

< terug