Naar aanleiding van het kerstarrest van de Hoge Raad over box 3 eind 2021 is het wettelijke stelsel van belastingheffing over privévermogen door de Overbruggingswet box 3 ingrijpend gewijzigd. Hoe zit het huidige systeem per 2023 in elkaar? En wat betekent dat voor de belasting die u over uw vermogen moet betalen?
De regering is druk bezig om (vermoedelijk) vanaf 2027 belastingheffing over het werkelijke rendement mogelijk te maken. Tot die tijd wordt in box 3 nog steeds van forfaitaire (voor iedereen gelijk veronderstelde) rendementen uitgegaan, berekend over de waarde van het vermogen per 1 januari (peildatum) van het belastingjaar. Echter, anders dan voorheen bepaalt nu de samenstelling van het vermogen het forfaitaire inkomen. Het vermogen in box 3 wordt onderverdeeld in drie categorieën: ‘banktegoeden’, ‘overige bezittingen’ en ‘schulden’. Voor elke categorie geldt een apart forfaitair percentage.
Voor de categorieën ‘banktegoeden’ en ‘schulden’ vormen gegevens in het betreffende belastingjaar de basis om het forfaitaire percentage vast te stellen. Waardoor deze percentages pas na afloop van het belastingjaar definitief kunnen worden vastgesteld. Het forfaitaire percentage voor de categorie ‘overige bezittingen’ is gebaseerd op langjarige gemiddelde rendementen uit het verleden voor aandelen, onroerend goed en obligaties. Dit percentage staat al wél vooraf vast en bedraagt 6,17% voor 2023. Zelfs het percentage voor 2024 kan inmiddels al worden berekend en komt uit op 6,04%.
Categorie |
Banktegoeden |
Overige bezittingen |
Schulden |
Wat? |
Rekeningsaldi, |
Bezittingen die niet onder ‘banktegoeden’ vallen |
Schulden die niet in box 1 of box 2 zitten, voor zover boven een drempel van € 3.400 p.p. |
Basis voor vaststelling forfaitair rendement |
Gemiddelde rendement op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal 3 maanden |
Som van 53% van het langetermijnrendement op onroerende zaken, 33% van het langetermijnrendement op aandelen en 14% van het langetermijnrendement op obligaties |
Gemiddelde rentepercentage over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens |
Tijdstip vaststelling forfaitair rendement |
Achteraf |
Vooraf |
Achteraf |
Forfaitair rendement 2023 |
Voorlopige schatting: 0,9% |
6,17% |
Voorlopige schatting: 2,5% |
Door per categorie het toepasselijke percentage te vermenigvuldigen met de waarde in die categorie en de uitkomsten te salderen wordt het ‘rendement’ bepaald. Vervolgens wordt het ‘effectieve rendementspercentage’ berekend door het aldus berekende rendement te delen door de ‘rendementsgrondslag’, het saldo van bezittingen en schulden. Het ‘voordeel uit sparen en beleggen’ wordt berekend door het effectieve rendementspercentage te vermenigvuldigen met de ‘grondslag sparen en beleggen’, de rendementsgrondslag na aftrek van het ‘heffingvrije vermogen’ van € 57.000 per persoon. De verschuldigde belasting in 2023 is dan 32% van het voordeel uit sparen en beleggen.
|
|
forfaitair % * |
rendement |
banktegoeden |
200.000 |
0,90% |
1.800 |
overige bezittingen |
1.200.000 |
6,17% |
74.040 |
schulden |
400.000 -/- |
2,50% |
10.000 -/- |
rendementsgrondslag |
1.000.000 |
|
65.840 |
heffingvrij vermogen |
57.000 -/- |
|
|
grondslag sparen & beleggen |
943.000 |
|
|
|
|
|
|
effectief rendementspercentage |
65.840 gedeeld door 1.000.000 = 6.58% |
||
voordeel uit sparen en beleggen |
943.000 x 6,58% = 62.049 |
||
belasting box 3 |
32% x 62.049 = 19.855 |
* de precentages voor banktegoeden en schulden worden na afloop van het belastingjaar definitief berekend.
Volgens de wettekst in 2023 bepaalt een belastingplichtige zijn of haar effectieve rendementspercentage op basis van de bezittingen en schulden die behoren tot zijn of haar rendementsgrondslag. Bij fiscaal partners die ongehuwd zijn of gehuwd zijn op huwelijksvoorwaarden kan dat ertoe leiden dat het effectieve rendementspercentage van de ene partner relatief laag uitvalt, doordat die overwegend spaargeld bezit. Terwijl het effectieve rendementspercentage van de andere partner juist relatief hoog uitvalt, doordat die overwegend ‘overige bezittingen’ heeft.
Fiscaal partners berekenen hun ‘gezamenlijke grondslag sparen en beleggen’ door de bezittingen en schulden van hen samen te salderen en hier vervolgens ieders heffingvrije vermogen van af te trekken. De belastingwet biedt vervolgens aan fiscaal partners de mogelijkheid om hun gezamenlijke grondslag sparen en beleggen bij de aangifte inkomstenbelasting in een zelf te kiezen verhouding onderling te verdelen. Het ligt dan voor de hand dat zij hun gezamenlijke grondslag sparen en beleggen zo veel mogelijk zullen toedelen aan de partner met het laagste effectieve rendementspercentage.
Veel vermogende particulieren hebben de afgelopen jaren hun spaargeld ondergebracht in een Spaargeld BV. Hiermee kon de buitensporige belastingheffing in box 3 over spaargeld worden ontlopen.
Sinds het Kerstarrest is de heffing in box 3 flink aangepast. Tot 2027 geldt er een overbruggingsperiode waarin de box 3-heffing weliswaar uitgaat van forfaitaire rendementen, maar wel rekening houdt met de daadwerkelijke vermogensmix. Het forfaitaire rendement op spaargeld is laag (2023: 0,36% (voorlopig)), waardoor het belaste rendement veel beter aansluit bij de werkelijkheid. Vanaf 2027 zal het werkelijke rendement op spaartegoeden belast worden.
Deze aanpassingen in box 3 roepen de vraag op of u nog wel behoefte heeft aan uw spaargeld-BV. Voor de box 3-heffing hoeft u uw spaargeld in beginsel niet meer in een BV te houden (tenzij de forfaitaire rendementen op spaargelden gezien de opgelopen rente fors gaat stijgen) . Zijn er dan nog andere redenen om dit wel te doen?
U kunt hier allereerst denken aan de toeslagen. Daarvoor geldt namelijk een vermogensgrens. Voor de zorgtoeslag bedraagt deze grens bijv. € 161.329 (2023) voor fiscaal partners. Deze grens geldt ook voor het kindgebonden budget (KGB). Als u dus een lager inkomen heeft, kan dit een reden zijn om uw vermogen nog in de BV te laten. Zeker gezien het feit dat deze toeslagen ook in 2024 weer zullen worden verhoogd.
Er kunnen nog andere financiële redenen zijn om het spaargeld wel in de BV te laten, bijv. de eigen bijdrage voor de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of andere regelingen waarvoor het box 3-vermogen relevant is.
Als u in uw BV niet alleen spaargeld heeft maar ook beleggingen of schuldvorderingen aan bv kinderen, kan dit van invloed zijn op uw afweging. Voor spaargeld is het op basis van de huidige tarieven niet meer noodzakelijk een aparte BV (behoudens de genoemde redenen) aan te houden. Maar voor andere bezittingen, waaronder beleggingen, schuldvorderingen etc. ligt dit anders. Hiervoor rekent de Belastingdienst in box 3 namelijk een forfaitair rendement van maar liefst 6,17%! Als deze bezittingen in werkelijkheid een stuk minder renderen, dan zou een aparte BV hierbij wel uitkomst bieden.