De Hoge Raad heeft op 28 februari 2020 uitspraak gedaan of een door de aandeelhouder-stamrechtgenieter aan zijn stamrecht-bv verstrekte lening kwalificeert als een tbs-vordering die afgewaardeerd kan worden.
In 2005 is een ontslagvergoeding ingebracht in een stamrecht-bv. In 2014 is het stamrecht afgekocht en is de bv geliquideerd. Omdat de bv niet over voldoende middelen beschikt, heeft de aandeelhouder-stamrechtgenieter de loonheffing betaald uit zijn privémiddelen en dit bedrag samen met het nettobedrag van de stamrechtuitkering verrekend met zijn rekening-courantschuld aan de bv. Dit resulteert per saldo in een vordering op de bv van € 80.913.
In de aangifte inkomstenbelasting 2014 heeft de aandeelhouder-stamrechtgenieter de tbs-vordering afgewaardeerd. Hierdoor ontstaat een negatief resultaat van € 80.913 uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen.
De inspecteur gaat niet akkoord met de afwaardering. Volgens de inspecteur is de betaling van de loonheffing een informele kapitaalstorting. De inspecteur verhoogt wel het verlies uit aanmerkelijk belang met dit bedrag.
Volgens Hof Den Haag moest het de aandeelhouder-stamrechtgenieter bij het betalen van de loonheffing duidelijk zijn geweest dat de bv dit bedrag nooit aan hem zou terugbetalen. Dit bedrag is derhalve een informele kapitaalstorting. Hierdoor is er bij de liquidatie van de bv geen sprake van een vordering op de bv..
Dit oordeel van het hof is volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk. Het hof heeft terecht geoordeeld dat er sprake is van een (informele) kapitaalverstrekking.