Regeerakkoord Rutte III

Op maandag 9 oktober maakte informateur Gerrit Zalm bekend dat de onderhandelaars van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie het eens zijn geworden over een concept-regeerakkoord. Daarna was het aan de vier Kamerfracties om het akkoord goed door te lezen, vragen te stellen en op- en aanmerkingen te plaatsen. Het definitieve regeerakkoord is dinsdagmiddag gepresenteerd. 

In deze nieuwsbrief vatten wij een aantal wijzigingen voor u samen. Onze focus ligt daarbij op de eigen woning en oudedagsvoorzieningen.

Tarieven en schijven 

Box 1 

Box 1 ondergaat een grote wijziging met twee in plaats van vier belastingschijven. Vooropgesteld dat de Belastingdienst deze wijziging aankan, is de beoogde ingangsdatum 1 januari 2019. Het tarief in de eerste schijf bedraagt 36,93%. De tweede schijf start naar verwachting bij € 68.000 en kent een tarief van 49,5%. 

Box 2 

In 2021 stijgt het tarief voor inkomen uit aanmerkelijk belang van 25% naar 28,5%. Deze verhoging hangt samen met de verlaging van de tarieven vennootschapsbelasting met 4%. Deze tariefsverhoging beoogt een sterke aanzuigende werking naar de BV te voorkomen. 

Box 3 

Met ingang van 2017 is de vermogensrendementsheffing aangepast. Het vast veronderstelde (‘forfaitaire’) rendement van 4% is vervangen door een gestaffeld verondersteld rendement. Hierbij geldt: hoe meer vermogen, des te hoger het verondersteld rendement. 
In het regeerakkoord is opgenomen dat het heffingvrij vermogen stijgt van € 25.225 tot € 30.000 en dat het belastingtarief over vermogen boven die grens sneller aansluit op het werkelijke rendement. Verder is aangekondigd dat in deze kabinetsperiode een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement wordt uitgewerkt. 

Heffingskortingen 

Werkenden delen nog onvoldoende mee in het economisch herstel. De lasten op arbeid worden daarom fors verlaagd, waardoor (meer) werken lonend(er) is. De verlaging wordt gerealiseerd door invoering van een tweeschijvenstelsel en door aanpassing van heffingskortingen. 3 

Algemene heffingskorting 

De maximale algemene heffingskorting wordt stapsgewijs met in totaal € 350 verhoogd in 2021. Doordat de algemene heffingskorting afbouwt tussen de huidige eerste en vierde belastingschijf zal de afbouw sneller verlopen. Met ingang van 2019 hebben we immers slechts twee in plaats van vier belastingschijven. 

Arbeidskorting 
Onder de huidige fiscale wetgeving bestaat de arbeidskorting uit een vast maximum dat vanaf een bepaald inkomen stapsgewijs afneemt. Het vast maximum wordt vervangen door een opbouwtraject tot aan het grensinkomen gevolgd door een stapsgewijze afname. 

Ouderenkorting 

De maximale ouderenkorting wordt verhoogd met € 160 in 2019. Tegelijkertijd wordt er een inkomensafhankelijke afbouw geïntroduceerd. De afbouw bedraagt 15% van het inkomen boven 
€ 36.000. Bij een inkomen van ongeveer € 46.000 is de ouderenkorting afgebouwd naar nul. 

Eigen woning 

Aftrek hypotheekrente 

De Wet IB 2001 regelt dat de aftrekbare kosten voor een eigen woning niet tegen het toptarief van de 4e belastingschijf (in 2017: 52%) in aanmerking worden genomen, maar tegen een lager tarief. Dit lagere aftrektarief gaat sinds 2014 met stapjes van 0,5%-punt per jaar omlaag. In 2018 is het percentage waartegen aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen maximaal 49,5%. Het gaat om alle aftrekbare kosten voor de eigen woning. Dus niet alleen de eigenwoningrente maar ook bijvoorbeeld erfpachtcanons of de nota van de adviseur voor hypotheekbemiddeling. 

Versnelde afbouw vanaf 2020 
Vanaf 2020 wordt het tarief waartegen de hypotheekrente in aftrek wordt gebracht versneld afgebouwd. De aftrek wordt in vier stappen van 3% beperkt tot het laagste belastingtarief. Dat tarief is volgens het regeerakkoord 36,93%. 

Belang voor de praktijk 
Deze maatregel leidt tot een lastenverhoging voor de hogere inkomens. De lastenverhoging wordt enerzijds gecompenseerd door een verlaging van de tarieven inkomstenbelasting en anderzijds door een verlaging van het eigenwoningforfait (EWF) Het eigenwoningforfait daalt op termijn naar 0,60% van de WOZ-waarde van de woning. 

Voorbeeld tariefcorrectie 
Michel heeft een inkomen van € 100.000. De WOZ-waarde van zijn woning bedraagt € 300.000. 
Hij heeft een aflossingsvrije hypotheek van € 100.000 met een rente van 3% per jaar. 

2017 
EWF (0,75% WOZ waarde) € 2.250 
aftrekbare kosten € 3.000 
Negatief inkomen uit eigen woning - € 750 

Het negatieve inkomen uit eigen woning komt in mindering tegen het tarief van 52%. Zijn belastingvoordeel zou dan € 750 x 52% = € 390 bedragen. Echter, het tarief waartegen aftrek plaats vindt wordt gecorrigeerd. De correctie bedraagt € 3.000 x 2% = € 60. Dit bedrag moet Michel extra aan inkomstenbelasting betalen. Zijn belastingvoordeel daalt daardoor naar € 330 (€ 390 -/- € 60 = 
€ 330). 

2023 
EWF (stel: 0,60% WOZ waarde) € 1.800 
aftrekbare kosten € 3.000 
Negatief inkomen uit eigen woning - € 1.200 

De verlaging van het eigenwoningforfait van 0,75% naar 0,60% leidt tot een grotere aftrekpost. In 2023 wordt het belastingvoordeel gecorrigeerd door een bijtelling 15% van € 3.000 = € 450. 

Hillen-aftrek op termijn afgeschaft 

De Hillen-aftrek, waardoor belastingplichtigen met geen of een geringe eigenwoningschuld geen bijtelling van het eigenwoningforfait hebben, wordt binnen een periode van 30 jaar afgeschaft. 
Belang voor de praktijk 
Het inkomen uit eigen woning bestaat uit verschillende delen. Enerzijds is er een bijtelling tot het inkomen, het zogeheten ‘eigenwoningforfait’ Anderzijds zijn er de aftrekbare kosten (zoals hypotheekrente) die op het eigenwoningforfait in mindering komen. De Wet Hillen geeft recht op een extra aftrekpost. Dat is het geval als het eigenwoningforfait hoger is dan de aftrekbare kosten.Deze extra aftrekpost wordt vastgesteld op het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. De inkomsten uit eigen woning zijn daardoor nihil. 

Voorbeeld 
Freek heeft een eigen woning met een WOZ waarde van € 300.000. De bijtelling eigenwoningforfait bedraagt dit jaar € 2.250. Zijn aflossingsvrije hypotheek is € 40.000. Jaarlijks betaalt hij 2% (€ 800) hypotheekrente. Hij heeft een extra aftrekpost omdat de betaalde rente lager is dan de bijtelling. Door de Hillen-aftrek is het inkomen uit eigen woning nihil. Na de volledige afschaffing van de Hillen-aftrek bedraagt het inkomen uit eigen woning van Freek € 1.000. 

Geen verdere verlaging van de LTV 

Een geldverstrekker moet bij de bepaling van de maximale hypotheek (naast de eigen verstrekkingsnormen) rekening houden met twee grenzen. De laagste van deze twee grenzen bepaalt de maximale hypotheek: 

  • Inkomensnormen (Loan-To-Income, LTI) 
  • Marktwaarde van de woning (Loan-To-Value, LTV). 

De LTV bedraagt in 2017 nog 101%. In 2018 daalt de LTV naar 100%. In het regeerakkoord is afgesproken dat daaraan wordt vastgehouden. De LTV zal niet verder worden verlaagd om de toegang van starters tot de koopwoningmarkt niet onnodig te belemmeren. 

Pensioen 

Het kabinet wil bij de hervorming van het pensioenstelsel aansluiting zoeken bij de contouren van een nieuw pensioenstelsel zoals opgenomen in de rapporten van de Sociaal Economische Raad (SER). De SER onderzoekt daarbij de mogelijkheid van een persoonlijk pensioenvermogen gecombineerd met het behoud van collectieve risicodeling. De SER komt op korte termijn met een advies hierover. Het kabinet wil samen met sociale partners de stap zetten naar een vernieuwd pensioenstelsel. 
Binnen dit vernieuwde stelsel zijn – onder meer – de volgende onderdelen essentieel: 

  • De doorsneesystematiek wordt afgeschaft. Voor alle contracten wordt een leeftijdsonafhankelijke premie verplicht en krijgen de deelnemers een opbouw die past bij de ingelegde premie. 
  • Mensen blijven samen risico’s delen. 
  • Pensioen blijft een levenslange uitkering. 
  • Het stelsel is beter toegerust op keuzevrijheid voor deelnemers en op de mogelijkheid dat zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten of aangesloten blijven. 
  • Het kabinet zal het collectief omzetten van bestaande aanspraken in persoonlijke pensioenvermogens faciliteren. 
  • De effecten van de transitie naar een nieuwe manier van pensioenopbouw moeten evenwichtig zijn voor alle deelnemers. Het kabinet zal kaders opstellen die maatwerk van sociale partners en pensioenuitvoerders tijdens de transitie mogelijk maken. 
  • Het streven is dat zoveel mogelijk pensioenfondsen de overstap maken naar het nieuwe contract, waarbij het stelsel eenvoudiger wordt en op termijn met minder contractvormen toe kan. 
  • Het nieuwe stelsel dient Europeesrechtelijk houdbaar te blijven. 
  • De huidige verplichte deelname aan bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen (= verplichtstelling) blijft gehandhaafd. 
  • Het kabinet zal financieel bijdragen aan het opvangen van de lasten van de afschaffing van de doorsneesystematiek en de overstap op een nieuwe manier van pensioenopbouw door de fiscale kaders tijdelijk te verruimen. 
  • Het kabinet wil meer ruimte bieden voor keuzevrijheid en zal onderzoeken of en hoe het in het vernieuwde stelsel mogelijk is om een beperkt deel van het pensioenvermogen op te nemen als bedrag ineens bij pensionering. 

Het is duidelijk geworden dat er geen verplichtstelling komt voor deelname aan een pensioenregeling voor zelfstandig ondernemers. De pensioenvoorziening van de ondernemer is zijn eigen verantwoordelijkheid. Mogelijkheden daartoe zijn er al, bijvoorbeeld via het lijfrenteregime. Het nieuwe kabinet gaat geen nadere maatregelen treffen op dit terrein. Datzelfde geldt overigens voor de situatie van arbeidsongeschiktheid. Het CDA wilde een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen invoeren. Die komt er niet. 

Overige maatregelen 

Vennootschapsbelasting 

Een belangrijk punt in het regeerakkoord vormt de verdere verlaging van het tarief vennootschapsbelasting. Momenteel bedraagt de vennootschapsbelasting 20% over de eerste 
€ 200.000 winst. Daarboven geldt een tarief van 25%. Deze twee tarieven wil het nieuwe kabinet met ingang van 2021 verlagen naar 16% respectievelijk 21%. 6 

Dividendbelasting 

De dividendbelasting wordt afgeschaft. Voor de particulier heeft dat geen financiële consequenties. De dividendbelasting is namelijk, net zoals de loonbelasting, een voorheffing op de te betalen inkomstenbelasting. 

Voorbeeld 
Iemand ontvangt bruto € 1.000 dividend ter zake van zijn aandelenpakket met een waarde van € 100.000. Voor dit aandelenpakket, rekening houdend met een heffingvrij vermogen van € 25.000, is deze persoon 0,861% x € 75.000 = € 645 vermogensrendementsheffing verschuldigd. Bij het uitkeren van het dividend is 15% dividendbelasting afgedragen (= € 150). De netto dividendontvangst is daarmee € 850. Deze al afgedragen dividendbelasting mag worden afgetrokken van de verschuldigde inkomstenbelasting. Deze persoon moet dus € 495 aanvullend inkomstenbelasting betalen. In totaal bedraagt de heffing natuurlijk nog steeds € 645. In de nieuwe opzet wordt de voorheffing dividendbelasting niet meer berekend. Deze persoon zou dan dus zelf alle belasting – de box 3-heffing – moeten betalen, nog steeds tot een bedrag van € 645. 

De afschaffing van de dividendbelasting is vooral gunstig voor buitenlandse bedrijven. Met deze maatregel wil het nieuwe kabinet het aantrekkelijker maken voor buitenlandse bedrijven om zich in Nederland te vestigen. Daarnaast betekent de afschaffing van dividendbelasting voor inhoudingsplichtigen een verlichting van de administratieve lasten. 

Omzetbelasting (BTW) 

Het tarief omzetbelasting bedraagt momenteel 21%. Voor bepaalde goederen en diensten, zoals levensmiddelen, bedraagt het tarief 6%. Dit noemen wij het verlaagde BTW-tarief. Het nieuwe kabinet wil dit verlaagde BTW-tarief in 2019 verhogen naar 9%. 

 Bron FJA Nationale Nederlanden

< terug